Een voeg is de naad of overgang tussen twee verschillende of gelijke materialen bv bakstenen, tegels en planken.

Bij metselwerk onderscheidt men een stootvoeg of verticale voeg en een lintvoeg of horizontale voeg.

De voegen in een muur of wand bestaan uit uitgeharde specie, die de stenen met elkaar verbindt. Indien voor de verharding van de specie cement wordt gebruikt wordt wel gesproken van cementvoeg. Bij ‘oude’ gebouwen komen kalkvoegen voor, die elastischer zijn dan de genoemde cementvoegen.

De voegvulling bij wandtegels en vloertegels wordt meestal gemaakt van speciaal daarvoor gemaakte voegvuller die een dichtende werking heeft.

Een voegvulling in de bestrating bevat vaak zand. Een voeg in houtwerk kan “koud op elkaar” gemaakt worden (met of zonder lijm), maar ook met veer en groef, zodat het hout kan blijven werken (uitzetten en krimpen) zonder dat er schade optreedt aan de constructie.

Verder vormt een voeg in een constructie een verbinding of afdichting tussen twee onderdelen van een constructie die om technische redenen niet met elkaar verbonden mogen worden.

Hier onderscheidt men de dilatatievoeg, die mogelijke differentiële zettingen van de verschillende constructie-onderdelen kan opnemen, en de thermische voeg, die de thermische uitzetting van de constructie bij temperatuursschommelingen kan opnemen. Bruggen zijn aan één zijde altijd met een dergelijke voeg uitgerust, wat (meestal) hoorbaar is wanneer men over de brug rijdt.

Het voegen is erg belangrijk voor het esthetisch aspect van uw object. De voegen vertegenwoordigen immers 15 tot 25% van de totale oppervlakte. Ook vanuit technisch standpunt mag het voegwerk niet worden onderschat.

Naast het verhogen van de weerstand en de stabiliteit, heeft de voeg ook een beschermende functie: ze beperkt de waterinsijpeling in de muur en voorkomt zo eventuele schade. Het voegen van een gevel of een buitenmuur kan zowel betrekking hebben op nieuwbouw als, in een aantal gevallen, renovatie.

De manier van werken is, op de voorbereiding na, vrijwel identiek.

Bij een nieuwbouw, is de keuze van het tijdstip waarop de voegwerken uitgevoerd worden belangrijk, zowel voor de kwaliteit als voor de toegepaste methode. Er kan namelijk gevoegd worden terwijl de muur gemetseld wordt (op- of meegaand voegen genoemd), ofwel (wat meestal gebeurt) achteraf. Meegaand voegen is logischerwijze het goedkoopste. De mortel die de metselaar aanmaakt om de gevelstenen te metselen dient terzelfdertijd als voegmortel.

Toch heeft deze werkwijze twee nadelen:

  • De keuze van de kleur van de voeg valt weg. De klassieke mortel bestaande uit grijs cement en geel zand is plastischer maar laat geen kleuring met pigmenten toe.
  • Er kunnen kleurverschillen in de voeg optreden omdat de samenstelling van de mortel niet altijd identiek is bij ieder mengsel en ook omdat de weersomstandigheden tijdens het optrekken van de muren veranderen.
  • U loopt meer risico op krimpbarsten aan het oppervlak en op een wisselvallige eindkwaliteit door het strijken van reeds bindende mortel met het voegijzer. Met als gevolg ook een groter risico op waterinsijpeling. (De techniek van het opgaand voegen wordt wel veel gebruikt in kelders en garages).

Achteraf voegen, als het huis helemaal klaar is, laat een betere kwaliteit toe met een beter aangepaste, specifieke mortel.

Een ander belangrijk voordeel is dat u hier de kleur van de voeg kan kiezen. Die zal namelijk mee het visuele aspect van uw woning bepalen. Afhankelijk van de kleur van de baksteen kunt u het algemeen uitzicht van de muur bepalen: eenvormig – een donkere mortel bij een donkere baksteen, lichte mortel bij een lichte steen – of met contrasten.

Zoals we eerder schreven, is het eigenlijke voegen praktisch hetzelfde, bij nieuwbouw of renovatie.